Stad en beweging
In de allereerste plaats dient de openbare ruimte ertoe om zich er doorheen te kunnen bewegen met af en toe een kort oponthoud, uitgezonderd dan voor daklozen. Voor dat bewegen is het noodzakelijk dat men als vanzelf geleid wordt doorheen de straten en over de pleinen.
Ik wil twee voorbeelden noemen waar de openbare ruimte zodanig architectonisch is ingericht dat men zonder problemen weet waar men moet gaan. Twee voorbeelden uit steden die ik om verschillende redenen graag bezoek: Rome, de eeuwige stad, en 's-Hertogenbosch, waar ik geboren ben. Loopt men over het Piaza del Popolo, in Rome dus, dan ziet men, komend vanaf de kerk van Santa Maria del Popolo, twee andere vrijwel identieke kerken met links en rechts daarvan straten. Tussen de kerken is de toegang tot een andere straat, de Via del Corso. De weidsheid van het plein, met midden op de historische obelisk, is enorm en maakt elke wandelaar tot een nietige figuur. Maar gaat men langs de kerken, dan is men onmiddellijk weer van eigen maat, niet nietig, en kan men zich bewoner van de stad voelen. Telkens weer als ik over het plein ga, en een van de drie straten inloop, overkomt het me dat ik ontzag voel voor de architect van het plein, Giuseppe Valadier, die het tussen 1811 en 1822 ontwierp. De wisselende ervaring, nietig mens en dan weer een volledig persoon, moet het uitgangspunt geweest zijn voor de architect, die het met gevoel voor ruimte en theater, en het eigen menszijn, heeft uitgewerkt tot een werkelijk dramatische gebeurtenis. Daar is het bewegen door de stad vanuit eenzelfde grootsheid gedacht, als men dat soms in de natuur als vanzelf aantreft, in de plotseling open plek in het bos of een bocht in de rivier waardoor men even stil blijft staan. En dat niet alleen in fysieke zin, de ervaring maakt dat men ook stil staat bij het eigen zijn, al dan niet als nietig ervaren.
Op een hele andere manier, maar duidelijk ook als ruimtelijke ervaring, gaat men 's-Hertogenbosch in. Komend vanaf het station over de Dommel met de Wilhelminaburg, tussen twee hoge gebouwen door, gaat men de stad in, niet toevallig op de plek waar nog steeds de stadswallen min of meer intact zijn.
Nu denkt men misschien dat ik kritisch zal zijn over de Willemstraat in Breda, aangelegd in 1872, iets meer dan anderhalve eeuw geleden. Integendeel ben ik afkeurend kritisch. Bij herinrichting, in 2016, hebben de stedenbouwkundigen heel goed gezien dat de straat geen toegang geeft tot de stad, maar tot het park en is het een bijna grootdorpse dreef geworden. Iedereen weet dat men Breda binnenkomt, vanaf het station dan, via het park. Hoe anders Bredaas kan Breda zijn? En zoals men ook weet is de eigenlijke toegang tot de stad verderop gelegen, aan het Kasteelplein. Het is daar waar men de stad binnenkomt. Zoals het plein ontworpen is, mist het nog één aspect, namelijk de markering als toegang. Men zal zich herinneren dat eigenlijk het ruiterstandbeeld van Koning-Stadhouder Willem III daar was gedacht en dat was lang geen gek idee (14). Nog steeds ben ik van mening dat daar IETS (met hoofdletters) geplaatst zou moeten worden om de ervaring van het betreden van de stad te accenturen. Laat het dan Willem zijn, maar laat het niet leeg.
Hoor wat ik zeg, "maar laat het niet leeg". Was het niet de suggestie die ik deed dat men er beter aan zou doen om de openbare ruimte leeg te laten? Zeker wel. Indachtig Stelling 5 van het Rotondologisch Genootschap volg ik hen met te zeggen, laat het leeg als er geen goede reden is om er IETS (met hoofdletters) te plaatsen want net zoveel moed is er nodig om iets leeg te laten, als om in volle overtuiging en zonder al te veel deemoed, de burgers en bezoekers van de stad een grootste ruimtelijke ervaring te verschaffen. Laat overheden hun historische verantwoordelijkheid nemen om burgers de kans te geven zich te identificeren met de omgeving. Beeldende kunst is in die zin een belangrijke betekenisgever en ik moet u enkel het beeld Mei 1940 (15) noemen, in dat bewuste park, om duidelijk te maken hoe individueel beleefde betekenis tot de ervaring van gemeenschap kan worden. Als kunst in de openbare ruimte iets moet doen, dan is het dit, de ervaring die men er kan opdoen als lid van een gemeenschap, als burger van de stad, als verwelkomde vluchteling, als vreemdeling in Jerusalem. Daar hebben we geen blinde muren voor nodig.