Het alibi van kunstenaars (dat er niet is)
In twee boeken, die ik onlangs achtereenvolgens las, besteden de auteurs lange inleidende hoofdstukken aan het beschrijven van hun familiegeschiedenis, tot wel honderd generaties terug. Kwame Anthony Appiah en Bas von Benda-Beckmann creëren een glorierijke achtergrond, met veel nuances gegeven en soms ook verontschuldigend, voor alle beweringen en conclusies die zij verderop in hun teksten willen doen, respectievelijk willen trekken. Dat is mooi en geruststellend voor de lezer, hier spreken schrijvers uit eigen ervaring en met recht want ze zijn deel van wat zij naar voren brengen. Dat de lezer zich misschien ongemakkelijk zou kunnen voelen onder deze bewijslast, nog voor de inleiding voorbij is, kan niet erkend worden omdat het van belang is dat er niet getwijfeld kan worden aan het recht van hun spreken en schrijven. Het ongemak schuilt in het alibi-karakter van de teksten. Want een alibi valt of staat met getuigen en de meesten van de figuren in de geschiedenissen van de beide schrijven zijn dood. Ze zijn van horen zeggen, deze alibi's.